Sportpret streeft als doel na: de levenskwaliteit en sociale ontwikkeling van kansarme kinderen bevorderen. Daarnaast wil sportpret ook kinderen in armoede in beeld brengen en begeleiders die in contact komen met deze doelgroep bijstaan. De focus ligt op kinderen in kansarmoede, en dit niet zonder gegronde reden. Uit literatuur blijkt dat er verschillende gevolgen verbonden zijn aan het opgroeien en leven in armoede.
Hoff (2017) deelt in haar artikel de gevolgen/effecten van (kans)armoede op in verschillende fasen. Volgens haar staat onrechtvaardigheid centraal bij kinderen in (kans)armoede. De kinderen kunnen er niets aan doen dat ze in (kans)armoede leven, maar zijn er uiteindelijk wel het slachtoffer van.
Korte termijn effecten: minder welbevinden en meer sociale uitsluiting
Hetgeen centraal staat binnen de korte termijn effecten zijn onwelbevinden en sociale uitsluiting. Kinderen die in armoede leven voelen zich vaak ongelukkig, omwille van de situatie waarin ze leven. Ze hebben de neiging om zichzelf en hun situatie te vergelijken met andere kinderen die het financieel ruimer hebben. Ze zijn zich bewust van het verschil dat er is tussen hen en de anderen. Ze beseffen dat hun financiële situatie minder gunstig is en dat zij minder leuke uitstappen doen, minder kleren krijgen, etc. (Hoff, 2017).
Daarnaast maken kinderen uit arme gezinnen zich soms zorgen over de problemen waar het gezin mee kampt. Deze zorgen kunnen gaan over de financiële situatie, maar eveneens over de spanningen binnen het gezin die het gevolg zijn van de moeilijke financiële situatie. Kinderen kunnen zich bijvoorbeeld angstig voelen om uit huis gezet te worden of zich angstig voelen dat hun ouders uit elkaar zouden gaan, etc. Een deel van de kinderen ervaart door dit soort onwelbevinden, fysieke (vb.: hoofdpijn of buikpijn) of psychische klachten.
Naast dit verminderd welbevinden stelt Hoff (2017) vast dat er ook een verminderde maatschappelijke deelname is binnen kansarme gezinnen. Onder maatschappelijke deelname valt deelname aan sport, cultuur en andere vrijetijdsactiviteiten die regelmatig (meestal wekelijks) in georganiseerd verband worden uitgeoefend en waaraan (enige) financiële lasten zijn verbonden (Jehoel-Gijsbers, 2009). Verder is het ook bewezen dat kinderen uit (kans)arme gezinnen minder vaak deelnemen aan culturele activiteiten en in tegenstelling tot andere kinderen minder gebruik maken van recreatieve voorzieningen. Er werd ook aangetoond dat wanneer het inkomen van een gezin lager is er minder deelgenomen werd aan sportactiviteiten (Hoff, Dronkers & Vrooman, 1997).
Kinderen uit arme gezinnen bevinden zich ook in een minder gunstige positie als het gaat om sociale participatie, dit is een ruimer begrip dan maatschappelijke deelname. Sociale participatie gaat ook over ongeorganiseerde vormen van vrijetijdsbesteding (bv.: leuke tripjes maken, buitenspelen, etc.) en om incidentele activiteiten (bv.: schoolreis, kamp in de zomervakantie, etc.). Verder is het hebben van sociale contacten een vorm van sociale participatie (Hoff, 2017).
Sociale participatie valt onder het begrip sociale uitsluiting. Het is een van de vier dimensies van sociale uitsluiting. Materiële deprivatie, normatieve integratie en toegang tot de sociale grondrechten zijn de overige drie dimensies. Materiële deprivatie is het ervaren van tekort op materiaal vlak. Bij kinderen gaat het vaak om het hebben van een eigen kamer, een gsm, nieuwe kleren, etc. Onder normatieve integratie valt ‘de mate waarin mensen de normen en waarden naleven die in de maatschappij gangbaar zijn’ (Hoff, 2017). Bij kinderen gaat het binnen deze dimensie om belang hechten aan goede prestaties en school en geen normoverschrijdend of delinquent gedrag vertonen. Tot slot heeft de vierde dimensie sociale grondrechten betrekking op het recht op goede verzorging en opvoeding, onderwijs, een veilige leefomgeving en vrijetijdsbesteding. Uit het onderzoek van Roest, Lokhorst en Vrooman (2010) blijkt dat kinderen uit arme gezinnen ook slechter af zijn op deze overige drie aspecten van sociale uitsluiting dan kinderen uit niet-arme gezinnen.
Sportpret biedt haar activiteiten volledig kosteloos aan. Er is dus geen sprake van een financiële drempel. Kinderen die in kansarmoede leven kunnen bij Sportpret terecht voor naschoolse activiteiten of sportkampen. Bij de activiteiten wordt ingezet op het psychologisch welbevinden van de kinderen, daarnaast krijgen ze de kans om zich fysiek, motorisch en sociaal te ontwikkelen. Sportpret probeert op deze manier de gevolgen die zich op korte termijn kunnen ontwikkelen aan te pakken. We zorgen ervoor dat de financiële drempel zo goed als weggenomen wordt, zodat er ruimte is voor sociale participatie en maatschappelijke deelname. Sociale uitsluiting wordt op deze manier tegengegaan.
Verder wordt er ingezet op het psychologisch welbevinden van de kinderen. Kinderen kunnen met hun zorgen terecht bij de begeleiders van Sportpret of de activiteiten kunnen voor een goede afleiding zorgen. Tot slot is er ook aandacht voor de sociale ontwikkeling. Kinderen leggen contacten met andere kinderen, begeleiders en sportleraren.
Effecten op middellange termijn: slechtere schoolprestaties + probleemgedrag
Op middellange termijn wordt aangetoond dat kinderen die opgroeien in armoede een negatief effect ondervinden op schoolprestaties. Volgens Guiaux (2011) en Peruzzi (2015) is armoede bepalend voor het opleidingsniveau dat behaald wordt. Dit staat in verbinding met de gezondheid van het kind en de mate van sociale participatie, dit kan een invloed hebben.
Kinderen die opgroeien in armoede vertonen op 16-jarige leeftijd een onderwijsachterstand en hebben op 30-jarige leeftijd een lager voltooid onderwijsniveau dan kinderen die niet opgroeiden in armoede. Peruzzi (2015) toonde daarnaast ook een sterke samenhang tussen armoede en probleemgedrag tijdens de tienerjaren aan. Zaken zoals alcohol- en druggebruik en in aanraking komen met de politie.
Langetermijneffecten: een verhoogde kans op armoede en sociale uitsluiting als volwassene.
Ook op lange termijn is opgroeien in armoede nadelig. Men spreekt dan van het “littekeneffect”. Guiaux (2011) heeft bijvoorbeeld aangetoond dat de kans om als volwassene in armoede te belanden groter is wanneer men tijdens de jeugd armoede heeft gekend dan wanneer dit niet het geval was.
Daarnaast onderzocht Guiaux (2011) ook of er een verhoogde kans op sociale uitsluiting is als volwassene wanneer men opgroeide in armoede. Dit blijkt inderdaad het geval te zijn: mensen die in hun kindertijd arm waren, zijn als volwassene gemiddeld meer sociaal uitgesloten dan personen die geen armoede hebben gekend. De verschillen zijn vooral zichtbaar ten aanzien van de mate van sociale participatie en materiële deprivatie.
Uit dit onderzoek blijkt dat er heel wat gevolgen verbonden zijn aan een leven in (kans)armoede. Sportpret probeert verschillende activiteiten en kampen aan te bieden, waar kinderen in (kans)armoede anders de mogelijkheid niet toe zouden krijgen. Op die manier hoopt men dat de bovenstaande gevolgen een minder grote impact zullen hebben op de kinderen en toekomst.
Bronnen
- Hoff, S. (2017). Armoede onder kinderen–Een probleemschets. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
- Jehoel, G. (2009). Kunnen alle kinderen meedoen?: Onderzoek naar de maatschappelijke participatie van arme kinderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau. Geraadpleegd via https://www.scp.nl/Publicaties/Alle_publicaties/Publicaties_2009/Kunnen_alle_kinderen_meedoen
- Hoff, S.J.M., J. Dronkers en J.C. Vrooman (1997). Arme ouders en het welzijn van kinderen. In G. Engbersen, J.C. Vrooman en E. Snel (red.), De kwetsbaren. Tweede jaarrapport armoede en sociale uitsluiting, p. 123-141. Amsterdam: Amsterdam University Press.
- Roest, A., A.M. Lokhorst en C. Vrooman (2010). Sociale uitsluiting bij kinderen. Omvang en achtergronden. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
- Guiaux, M. (2011). Voorbestemd tot achterstand? Armoede en sociale uitsluiting in de kindertijd en 25 jaar later. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
- Peruzzi, A. (2015). From childhood deprivation to adult social exclusion. Evidence from the 1970 British Cohort Study. In: Social Indicators Research, Vol. 120, p. 117-135.